Oud worden

‘Ik wil niet mopperen, zegt ze, echt niet, maar het leven is ingewikkeld geworden. Moeilijk.’

Het valt stil na haar woorden en ik denk aan mijn opa. Aan de uitdrukking op zijn gezicht, met die  alpinopet schuin op zijn hoofd, en de zachtaardige blik in zijn ogen.

‘Oud worden is niet zo erg kind, maar oud zijn is niks aan’, zei hij altijd.

Toen begreep ik niet goed wat hij bedoelde, inmiddels snap ik hem maar al te goed. Mijn arme opa worstelde ook met het gebrek aan kwaliteit van zijn leven.

Ze zucht, zachtjes. Meer dan wat ook zou ze ergens willen wonen waar alles fijn bij de hand is, de uitslag van het CIZ is echter onverbiddelijk.

‘Niet indicatiewaardig’.

En nu vraagt ze mij om raad, want waar kan ze dan wel terecht? Lopen kan ze nog, aan de arm of met een rollator, maar door haar slechte hart is het wel heel vermoeiend. Ze vind het angstig ook, als hij weer eens op hol slaat.

Ik begrijp het en zou het haar gunnen om fijner en veiliger te wonen.

Zelf een ommetje maken is te intensief geworden, ze woont 9 hoog, middenin een Vinex-wijk, en voorzieningen zijn ver weg. ‘Een loopje ergens heen gaat dus niet, er is nergens een stoel of zitje waar ik even kan uitrusten als het niet meer gaat’.

De winkel waar ze nog een boodschapje kon halen heeft een meer centrale plek gekregen. Ver weg. Andere winkels zijn er niet. Niet op loopafstand. Alle buren hebben een baan dus overdag is de flat merendeels verlaten. Er is geen buurvrouw thuis voor een kop koffie, geen buurthuis waar ze eenvoudig heen kan of een soos voor een praatje.

De kinderen zijn zeer betrokken maar ze wonen niet allemaal dichtbij, en ze doen oprecht wat ze kunnen.

Maar ze heeft behoefte aan ‘op loopafstand’. En dat is er niet. Ook in mijn eigen buurtje zie ik het gebeuren. De ‘plus negentig’ die bij ons in de straat wonen krijgen thuiszorg, geregeld bezoek maar komen de deur amper meer uit.

Naar buiten is een onderneming geworden.

Fijn thuis op je oude dag is heerlijk, natuurlijk, en als je het nog red met een kattenwasje bij de wastafel en een paar keer per week hulp bij het douchen ben je spekkoopman. De warme maaltijd wordt dagelijks langs gebracht of opgewarmd in de magnetron en je slaapt nog fijn in je eigen bed.

De televisie is gezelschap. Dag in, dag uit.

Maar die uren alleen in dat fijne huis zijn er veel. Teveel. Niet even iemand om een kop koffie mee te drinken, te praten over het weer of over alle ontwikkelingen die zo snel gaan in de wereld. Over dat ene pijntje en ‘heb jij dat ook weleens’?

Of ‘weet je nog, vroeger’?

Naar de handwerkclub, een kaartje leggen samen of naar mooie muziek luisteren in de middag. Samen. Op loopafstand. Daar hoef je niet te wachten op de regiotaxi, in de stromende regen in een portiek. Ook al is het fijn dat ze er zijn.

Knarrenhofjes of zorgcentra waar van alles is onder 1 dak is, ze zijn er niet genoeg.

‘Fijn thuis’ is leuk bedacht, maar hoe zit het nou eigenlijk met die kwaliteit van leven tijdens dat laatste stukje? Ook al is die kwaliteit van wonen misschien hartstikke prachtig, ik wed dat ze in een vingerknip ingeruild worden voor meer kwaliteit van dat dagelijkse. Veilig.

Wedden?

Cynthia schreef twee boeken over haar werk in de zorg, vol echte verhalen vanuit de praktijk.